De invloed van WLC en MPG op biobased bouwen
- Artikel
- Biobased Bouwen
In Europa koerst het beleid af op het hanteren van de Whole Life Carbon-aanpak voor een gebouw. Hierin ligt een focus op de CO2-uitstoot van een pand, gedurende de hele levenscyclus. Dat betekent houden met de productie, de opslag va biogene koolstof in een product, energieverbruik tijdens het gebouw gebruik en de emissies in de eindfase. Vormt dit dé versneller voor biobased bouwen?
Voordat we naar de toekomst kijken, werpen we eerst een blik op de situatie nú. Om de milieubelasting van gebouwen te beoordelen gebruiken we de MilieuPrestatie Gebouwen (MPG). De MPG van een bouwplan moet onder een bepaalde wettelijk voorgeschreven waarde blijven, om in aanmerking te komen voor een bouwvergunning, een zogenoemde omgevingsvergunning. Periodiek wordt de systematiek aangescherpt door het Ministerie van VRO waardoor de milieubelasting van nieuwe gebouwen steeds verder afneemt.
De MPG in Nederland is ontwikkeld door het Ministerie van BZK, samen met enkele commerciële partijen. Deze wordt uitgedrukt in een waarde per vierkante meter bruto vloeroppervlakte (BVO) en is gebaseerd op de opgetelde en gewogen resultaten die resulteren uit Life Cycle Analyses (LCA) van de verschillende gebruikte bouwmaterialen. De LCA’ s die in Nederland worden gebruikt zijn gebaseerd op 19 milieueffectcategorieën zoals impact op ozon, stikstof, landgebruik, CO2 en andere.
Voordelen en nadelen
Het voordeel van de MPG is dat de overheid een instrument in handen heeft om te sturen op milieubelasting door de bouwsector. Het nadeel ervan is echter dat het een zeer complex instrument is, waar bedrijven in toenemende mate over klagen. Overigens klagen ze vaak niet over de systematiek zelf, maar over de complexiteit ervan. Daarnaast kun je minder gunstige scores compenseren. Een voorbeeld. Als de score op je CO2-uitstoot ongunstig is, dan kan dat gecompenseerd worden met bijvoorbeeld een positievere score op landgebruik, stikstof of fijnstof.
Benadeelde biobased producten
Ook wordt in Nederland, naast de milieulast van de levensloop van een product (winning, productie bouw, gebruik en sloop), ook toekomstige ingeschatte milieuwinst (module D) meegerekend in de totale milieulast. Waardoor met name producten met een lage milieulast in module A (productie) zoals biobased materialen, worden benadeeld.
STREAMER
Met name producten met een lage milieulast in module A (productie) zoals biobased materialen, worden benadeeld.
EINDE STREAMER
Nederland en de EU
Nederland is het enige land dat met een MPG werkt. Landen als Denemarken en Frankrijk sturen enkel op CO2-uitstoot in de bouwsector, middels een steeds stringentere wettelijke normering. Er valt daar niets te compenseren, in geval van overschrijding van de normen. De EU focust puur op klimaatverandering en stelt voor een Environmental Product Declaration, de EPD, 13 indicatoren verplicht.
Ongunstig voor biobased materialen
De extra indicatoren die Nederland verplicht stelt bovenop de 13 indicatoren die Europees verplicht zijn, zijn voor met name biobased producten vaak ongunstig. Fijnstof telt zwaar mee in de weging. Ten onrechte, want vooral bij biobased productiefaciliteiten ontbreken vaak recente data, zodat deze erg hoog uit de berekeningen komen. De andere impact, landgebruik, is wetenschappelijk slecht onderbouwd en onduidelijk. Dat is ook de reden dat deze additionele indicatoren niet verplicht zijn binnen de Europese normering.
Whole Life Carbon (WLC): redding?
In Europa koerst het beleid af op het hanteren van de Whole Life Carbon van een gebouw. Hier wordt gefocust op de CO2-uitstoot van een gebouw gedurende haar gehele levenscyclus. Dat betekent rekeninghouden met de productie, de opslag van biogene koolstof in een product, energieverbruik tijdens het gebouw gebruik en de emissies in de eindfase.
Voor de vervaardiging biobased materialen wordt in de productiefase weinig energie verbruikt. De materialen slaan koolstof op. Door het focussen op de voetafdruk over de gehele levenscyclus, wordt de footprint van een gebouw significant lager ten opzichte van een gebouw gemaakt met niet biobased materialen. Deze aanpak stimuleert het gebruik van biobased materialen, het verlengen van de levensduur van een gebouw en hergebruik van biobased materialen omdat daardoor de koolstof voor een langere tijd uit de atmosfeer kan blijven.
In deze systematiek wordt de module D, baten en lasten buiten de systeemgrens apart gerapporteerd, wat voorkomt dat eventuele voordelen in de toekomst worden gebruikt om milieulast die nu ontstaat (module A, productie) weg te poetsen.
Koolstofopslag waarderen
Op dit moment wordt door het hanteren van de EN 15804 als basis voor LCA’s, zoals de Bepalingsmethode van de NMD doet, de opslag van koolstof in materialen niet gewaardeerd. De aanname is dat de opgeslagen koolstof over de gehele cyclus weer vrijkomt omdat een gebouw een beperkte levensduur heeft en het bouwafval meestal wordt verbrand.
In een recente studie van het TKI project Biobased in de NMD, geleid door de WUR 2024, is een methode uitgewerkt om binnen de EN 15804-structuur een waardering te geven aan de opslag van koolstof in materialen. De voordelen van biogene koolstofopslag in biobased bouwmaterialen en -producten kunnen worden gecrediteerd in module D van de Nederlandse Bepalingsmethode.
Dé tussenoplossing?
Dit kan op een vergelijkbare manier worden gedaan als de verwachte voordelen van vermeden effecten in de toekomst door bijvoorbeeld hergebruik en recycling van bouwproducten aan het einde van de levensduur. Het GWP-voordeel mag in de MPG-berekening worden afgetrokken van de GWP-waarde. Dit zou een tussenoplossing kunnen zijn.
Je leest de belangrijkste data rondom biobased bouwen en de reflecties erop vanuit bouw-, landbouw en de bancaire sector in de Benchmark Biobased Bouwen. Download hem gratis op deze pagina.
Tekst: Fred van der Burgh, Biobased Nederland