Biobased bouwen: wat het wel en níét doet voor energie, netcongestie en comfort

Steeds meer mensen kiezen voor biobased bouwmaterialen zoals hout, hennep, vlas en stro vanwege hun duurzame imago. Biobased materialen worden gewaardeerd om hun natuurlijke oorsprong, lage milieubelasting en het vermogen om langdurig CO2 op te slaan. Ze dragen bij aan het verminderen van stikstofuitstoot en het gebruik van fossiele grondstoffen. Maar wat betekent biobased bouwen nu echt voor de energieprestatie, het zomercomfort en de netbelasting van gebouwen? 

In dit artikel onderzoeken we, op basis van een bouwfysische analyse van Arup in opdracht van Building Balance (2024), de waarheid achter de eigenschappen die biobased materialen vaak worden toegeschreven. We kijken kritisch naar claims over warmtebuffering, vochtregulatie en faseverschuiving: wat klopt, wat is overdreven, en waar ligt nog onbenut potentieel?

Thermische eigenschappen en faseverschuiving

Faseverschuiving is het verschijnsel waarbij warmte van buiten pas na verloop van tijd doordringt tot de binnenruimte. Het is van groot belang voor zomercomfort: hoe later de warmtepiek binnenkomt, hoe kleiner de kans op oververhitting. Biobased isolatiematerialen zoals stro, hennep en vlas dragen hieraan bij doordat ze relatief veel warmte kunnen opslaan en traag doorgeven. Toch wordt de mate van faseverschuiving niet alleen bepaald door het isolatiemateriaal, vooral de massa vóór of ín het isolatiepad blijkt cruciaal.

In constructies met een bakstenen buitenschil vóór de isolatie, zoals bij spouwmuren, wordt de warmtepiek al voor een deel afgevangen. Dit leidt tot een langere faseverschuiving dan bij lichte houtskeletwanden, waar de isolatielaag (zoals stro of vlas) vrijwel het hele bufferingseffect moet leveren. Dat lukt redelijk bij materialen met een hoge warmtecapaciteit, maar de totale opslagcapaciteit blijft beperkt. Onze tabel laat zien dat een spouwmuur met bijvoorbeeld glas- of vlaswol en een zware buitenschil bij gelijke Rc-waarde soms een langzamere warmtedoorgang laat zien dan een biobased houtskeletwand. Ook minerale isolaties, mits gecombineerd met massa aan de buitenzijde, kunnen zo nog 3 à 5 uur faseverschuiving realiseren terwijl datzelfde materiaal in een lichte constructie nauwelijks vertraging oplevert.

Bij schuine daken speelt faseverschuiving mogelijk een nóg grotere rol. Dakvlakken liggen vaak volledig in de zon en worden langdurig belast, vaak zonder schaduw. Ook is het temperatuurverschil tussen binnen en buiten hier vaak groter dan bij gevels. In zulke gevallen is de isolatie vaak de enige barrière die opwarming vertraagt. Een dakconstructie met stro, hennep of houtvezel kan dan het verschil maken tussen een zolder die al rond het middaguur oververhit raakt, of juist tot de avond koel blijft. Lichte materialen zoals glaswol of PIR bieden nauwelijks vertraging: de binnentemperatuur loopt dan al vroeg op.

Voor goed zomercomfort is nachtventilatie cruciaal. Zonder die afkoeling raakt zelfs een goed gedempte wand vroeg of laat thermisch verzadigd. Comfort is dus geen product van één materiaaleigenschap, maar van het samenspel tussen massaopbouw, isolatie, zonwering en ventilatie. Wie massa en isolatie slim combineert, voorkomt oververhitting zonder actieve koeling.

Het energiegebruik

Het jaarlijkse energiegebruik van woningen wordt niet primair bepaald door de keuze voor een specifiek isolatiemateriaal, maar door de samenhang tussen ontwerp, oriëntatie en installatiekeuzes. Factoren zoals zoninstraling, raamoppervlak, interne warmtelasten, kierdichting en ventilatiestrategieën hebben elk een veel grotere invloed op het energieverbruik dan bijvoorbeeld het verschil tussen biobased of minerale isolatie.

Zo bepaalt de geveloriëntatie hoeveel directe zoninstraling de woning binnenkomt met name via ramen op oost, zuid en west. Glasoppervlak en zonwering bepalen vervolgens hoeveel van die zonnewarmte daadwerkelijk binnenkomt en vastgehouden wordt. Bij onvoldoende zonwering kan het koelvermogen dat nodig is om het binnenklimaat comfortabel te houden, ver boven de invloed van faseverschuiving uitkomen.

Ventilatie is even cruciaal: goed afgestemde nachtventilatie kan warmteoverschot effectief afvoeren, terwijl slechte ventilatie juist tot opwarming leidt. Ook interne warmtelasten (zoals apparatuur, verlichting, bewonersactiviteit) hebben in goed geïsoleerde gebouwen een relatief groot effect.

Faseverschuiving is hierbij geen bepalende factor, maar een versterkend of verzachtend mechanisme. Het werkt vooral goed in combinatie met goede zonwering, nachtventilatie en massa aan de juiste kant van de constructie. Maar op zichzelf zal een hogere faseverschuiving geen significante impact hebben op het totale energiegebruik over het jaar. In warmere perioden kan het pieken afvlakken en koellast reduceren, maar het effect is lokaal en seizoensgebonden.

Materiaalkeuze is geen oplossing op zich, maar één onderdeel van een goed afgestemd geheel. De werkelijke energieprestatie wordt bepaald door de combinatie van bouwfysica, ontwerpkeuzes en gebruik niet door het label op het isolatiemateriaal.

Vochtregulatie en comfort

Biobased materialen hebben goede vochtregulerende eigenschappen. Ze kunnen vocht opnemen en afgeven aan de omgeving, waardoor de relatieve luchtvochtigheid in de ruimte stabieler blijft: droger in de zomer, vochtiger in de winter. Dat draagt bij aan een gezonder binnenklimaat. Toch blijkt dit effect in moderne woningen met goede mechanische ventilatie (met warmteterugwinning) nauwelijks op te treden, omdat de lucht sneller ververst wordt dan het materiaal vocht kan reguleren. Het effect op het energiegebruik van goed geventileerde woningen is dan ook verwaarloosbaar.

Netcongestie en energiegebruik

Biobased materialen kunnen bijdragen aan een lagere koelvraag in de zomer en daarmee mogelijk de netbelasting verminderen. Tegelijkertijd geldt dat op warme, zonnige dagen een deel van de netcongestie juist wordt verlicht doordat koelinstallaties stroom afnemen op momenten dat zonnepanelen veel opwekken. Een goed thermisch ontwerp vermindert echter de behoefte aan actieve koeling wat gunstig is in gebouwen zonder PV-installatie. Voorwaarde is wel dat gelijktijdig 's nachts wordt gespuwd, zoninstraling wordt beperkt en het gebouw goed kierdicht is.

In de winter bieden biobased materialen weinig aanvullende voordelen voor het beperken van de piekvraag voor verwarming. Een goed geïsoleerde, luchtdichte woning met slimme ventilatie en efficiënte verwarmingstechnieken blijft essentieel om piekbelastingen in koude perioden te beperken.

Conclusie: robuust en toekomstgericht bouwen

Biobased materialen leveren een aantoonbare bijdrage aan duurzaamheid, met name via CO2-opslag, hernieuwbaarheid en circulair potentieel. Ook op het gebied van zomercomfort zijn voordelen zichtbaar, vooral in lichte bouwsystemen waar biobased isolatie actief bijdraagt aan faseverschuiving en warmtedemping. Toch blijkt uit bouwfysische analyse dat deze effecten sterk afhankelijk zijn van de totale wandopbouw, de positie van thermische massa en het samenspel met andere ontwerpkeuzes zoals zonwering, ventilatie en kierdichting.

De gezondheids- en comfortclaims rond biobased materialen zijn minder onderbouwd en vooral anekdotisch. Ze worden in moderne, goed geventileerde woningen minder dominant dan vaak gesuggereerd. Ook de invloed op jaarlijkse energieprestaties of netbelasting is bescheiden.

Kortom: biobased materialen zijn geen wondermiddel voor comfort of energiegebruik, maar vormen wél een sleutel tot structurele CO2-reductie. Door CO2 op te slaan én CO2-intensieve materialen te verdringen, leveren ze een unieke bijdrage aan negatieve emissies in de bouw. In combinatie met goed ontwerp, installaties en gebruik dragen ze zo bij aan robuust comfort én aan het realiseren van bredere duurzaamheidsdoelen.

Auteur: Jan Willem van de Groep, Building Balance

Deel dit artikel

permalink